Saroléa
Het Begin.
"Het Huis Saroléa"
was een van de drie Belgische motorgiganten(naast Gillet en F.N.), maar
Saroléa komt de eer toe de oudste motorfabrikant van Belgie te zijn
geweest.
Joseph Saroléa richtte in 1850 een wapenfabriek
op in Herstal en breidde in 1892 de productie uit met rijwielen met de merknaam
Royale Saroléa. Kort daarop, in 1894,
overleed Joseph. Zijn weduwe en twee zoons,
Joseph en Emile, volgden hem op en zouden het bedrijf tot grote bloei brengen.
In 1895 trad Martin Fagard in dienst en deze
alleskunner zou lange tijd de de bezielende kracht achter het merk blijven.
Vlak voor 1900 begonnen de eerste experimenten met motordriewielers die
zo voorspoedig verliepen dat in 1901 de serieproductie van motoren werd
gestart. De eerste Saroléa motorblokken werden gebruikt in de "Kerry"
motorrijwielen.
Het vertrouwen dat
Saroléa had in zijn producten werd in 1902 waargemaakt toen Fagard
het kampioenschap van Belgie behaalde.
Aan de trend om zwaardere motorfietsen te gaan bouwen ontkwam uiteraard
Saroléa ook niet. In 1905 bracht Saroléa een 616cc
V-twin motor met automatische inlaatkleppen en batterij-ontsteking uit.
Vanaf 1910 gebruikte Saroléa Engelse Sturmey-Archer
en Armstrong 2 en 3 versnellingsnaven in het
achterwiel. In 1914 bracht Saroléa naast een 500cc eencylinder ook
een 730cc V-twin zijklepper op de markt als concurrent voor de F.N. 4 cylinder.
Tijdens de oorlog(1914-1918) lag de productie bij alle motorproducenten
in Belgie stil.
Twintiger
Jaren.
Na de oorlog hervatte
de fabriek zijn productie en lanceerde op de Brusselse Salon zijn eerste
types(22A) waarbij de overbrenging van motor naar versnellingsbak gebeurde
met ketting en van versnellingsbak naar achterwiel met V-snaar.
In 1921 verscheen de 23A waarbij de secundaire transmissie ook met ketting
was uitgevoerd. Verder kwam een nieuwe 500cc kopklepper op de markt. Dit
supersport model had een top van 120km/h. Vooral op sportief gebied boekte
Saroléa vele successen, met overwinningen in oa de
Coupe da la Meuse, ronde van Italie en de Coupe Flamand. Vooral Robert
Grégoire was de te kloppen man tijdens wedstrijden.
Vanaf 1927 maakte
de fabriek zelf de versnellingsbakken, en vanaf 1929 werden de motoren geheel
in eigen huis vervaardigd.
In 1928 introduceerde Saroléa de zadeltank op zijn modellen. en bracht
een supersport model uit met voetschakeling die 150km/h op alcohol behaalde.
Met Leopold Demeuter(ex Bovy en Rush), haalde
Saroléa er nog een rascoureur bij.
De export van motoren omvatte ondertussen niet minder dan 85 landen waarvan
de belangrijkste Nederland,Italie,Japan,Zweden en Duitsland waren.
Dertiger Jaren.
Vanaf 1930 werden
er een hele reeks nieuwe motoren ontwikkelt, waarbij het klepmechanisme
was ingesloten en het oliecarter zich voor het blok bevond. Ook werden toen
de typisch schuin voorover hellende cylinders geintroduceerd.
Vanaf 1930 geeft de type aanduiding ook meteen het bouwjaar van de motor
aan.
Ondanks vele overwinningen
werd 1933 sportief gezien een rampjaar voor Saroléa door de fatale
slip van Robert Grégoire op zijn voorloper
van de Monotube.
De gecommercialiseerde versie van deze fabrieksracer word dan ook naar hem
vernoemd: Sarolea-Grégoire
De bekenste motor
van Saroléa is zonder twijfel deze Monotube. Zijn naam ontleende
deze motor aan de enkele uitlaat aan de transmissiezijde, in tegenstelling
tot de eerdere R modellen met dubbele uitlaat.
De Monotube was verkrijgbaar in 350,500 en 600cc uitvoering. Alle uitvoeringen
waren van het lange slag type, hadden een Bosch racemagneet, Amal Racing
carburateur,haarspeldklepveren en een close-ratio 4 bak.
De top met alcohol lag op 175km/h en het was de "toonbankracer"
van de jaren dertig.
De fabrieks opvolger van de Monotube was bepaald geen succes. Het model
2 ACT in 350 en 500cc uitvoering had twee, door een koningsas aangedreven,
bovenliggende nokkenassen. Ondanks het fraaie ontwerp werden hiermee niet
de verwachte successen behaald.
De dertiger jaren waren ook voor Saroléa t.g.v. de economische crises
moeilijk. De omzet daalde met zo'n 60%.
Opmerkelijke modellen waren naast de Monotubes ook nog de Supersport modellen
bv: S-6.
Op basis van deze S-6 werd voor het leger de M-6 Armee gebouwd. Later ook
een zijspancombinatie met een zijklep boxermotor van 980cc. Deze motor had
3 versnellingen vooruit en een achteruit.
Periode na 2e Wereldoorlog.
In 1946 werd de
productie, die tijdens de oorlog had stilgelegen, weer hervat. In 1947 werden
twee kopklepmodellen geintroduceerd met een Engelse Dowty
telescoop voorvork.. In 1948 kregen de kopklepmodellen plunjerachterwielvering.
Op sportief gebied waren vooral de crossmotoren van Saroléa(afgeleid
van de Monotube) succesvol.
In 1949 overleed Martin Fagard.
In 1950 werden enkele nieuwe modellen geintroduceerd, waarvan de Atlantic(500cc
twin) de bekenste was.
Dit model dat bedoeld was als 50-jarig jubileum model werd echter pas in
1952 leverbaar, hetgeen veel potentiele klanten een te lange wachttijd vonden.
Een ander bekend model uit deze periode is de 125cc 2 takt, die vanwege
zijn kleur de "Blauwe vogel" werd
genoemd.
Een latere variant op de Atlantic is de Atlantic Major(600cc), welke was
uitgerust met zweefarmvering.
In 1955 werd er
een samenwerking-akkoord gesloten met F.N. en Gillet, hetgeen leidde tot
uitwisseling van modellen.
Saroléa bracht een zgn nieuw model scooter op de markt, de Djinn,
een 125 cc liggende tweetakt twin, maar in feite was het de Italiaanse Moto
Rumi.
In 1957 stopt de productie voor de 600cc Atlantic Major, waarmee Saroléa
als motorproducent ter ziele is.
Het is dankzij de
vele motorenthousiasten dat zoveel jaar na dato nog steeds zoveel Saroléa's
te bewonderen zijn, wat eigenlijk niet meer dan een terecht eerbetoon is
aan dit beroemde merk.